Armand Sağ
Link
 

 

Nederland en de oliecrisis van 1973
   
 

Nederland en de oliecrisis van 1973

Het dilemma van Israël en Palestina is actueel, maar is dat eigenlijk al zestig jaar. In 1973 was de pro-Israëlische houding van Nederland reden voor een olieboycot door vrijwel alle Arabische landen. Alhoewel de boycot geen rampzalige economische gevolgen had, werd het pro-Israëlisch standpunt veranderd en bijgesteld. De Palestijnen en hun legitieme recht op zelfbeschikking werd door de olieboycot in een nieuw standpunt verwoord.  Ik zal eerst ingaan op de Nederlandse houding tot 1973, waar we de pro-Israëlische houding duidelijk zullen zien. Deze was de Arabieren een doorn in het oog, vooral toen Nederland wapens leverde aan Israël tijdens de Yom Kippoer Oorlog. Dit werd het voornaamste Arabische motief voor de olieboycot. De gevolgen van de boycot waren uiteindelijk te overzien. De maatregelen van Nederland waren hierdoor ook overdreven te noemen, dit zal u later duidelijk worden. Het einde van de boycot kwam met een nieuw standpunt van Nederland dat sterk pro-Arabisch was.
           
De Nederlandse houding tot 1973
Om te beginnen was de houding van Nederland op z’n zachtst gezegd nogal anti-Palestijns in de jaren zestig. Waarom zeg ik dit? Er leefde bij het Nederlands parlement in de jaren zestig weinig tot geen belangstelling voor de Palestijnse vluchtelingen. Met de Zesdaagse Oorlog in 1967 veranderde dit bij de Nederlandse volksvertegenwoordigers, maar het bleef bij enkele parlementariërs. Tevens werd de stroom van vluchtelingen van na de oorlog in 1967 gezien als een humanitair, en geen politiek vraagstuk. Uit de Algemene Beschouwingen van de Tweede Kamer kwam een voornemen naar voren deze humanitaire ramp op te lossen “zonder wezenlijke schade voor Israël”. Dit was frappant te noemen gezien het feit dat Israël met het beginnen van de Zesdaagse Oorlog in wezen verantwoordelijk was voor de stroom aan Palestijnse vluchtelingen. Tijdens de oorlog had Israël namelijk de Gazastrook, het schiereiland Sinaï, de Westelijke Jordaanoever en de Golanhoogte veroverd en tevens ontdaan van zijn Palestijnse en/of Arabische inwoners, waardoor het vluchtelingenprobleem ontstond. Alleen de Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP) verkondigde een kritische visie door te stellen dat zowel de Palestijnen als de Israëliërs het recht tot zelfbeschikking hadden, maar dat “er moest worden vermeden dat er een nieuwe staat ontstond met dezelfde racistische en onderdrukkende politiek als Israël.” PSP-Eerste Kamerlid Boetes ging in 1969 zelfs nog verder door te pleiten voor een “Joods-Arabische staat binnen het gebied van het voormalige Palestina”. Boetes’ opvolger Van Wijk drong in juni 1970 bij zijn mede-Kamerleden aan op meer belangstelling en inlevingsvermogen jegens de Palestijnen. Hij bekritiseerde vooral de pro-Israëlische en anti-Arabische standpunten in het Nederlands parlement.
           
In het parlement was er rond 1970 echter niet opvallend veel te merken van belangstelling voor de Palestijnen, vooral niet door de Katholieke Volkspartij (KVP). De Partij van de Arbeid was hierop geen uitzondering, binnen de partij was er buitengewoon veel bewondering voor Israël, in het bijzonder voor de sociaal-economische weg die de Israëlische Arbeiderspartij had gekozen. VVD-Tweede Kamerlid Toxopeus vond dat “het uitblijven van een oplossing voor de humanitaire vluchtelingenvraagstuk geheel te wijten was aan de jarenlange tegenwerking van de Arabische staten, terwijl de Israëliërs zeer zeker wel wilden helpen.” Opmerkelijk was wel het optreden van Jongeling, Tweede Kamerlid van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV), die aan minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns het volgende zei: “U heeft uitstekende relaties in de Arabische wereld, kunt u die kringen niet polsen over een eventuele bereidheid tot medewerking aan een Palestijnse staat in zo een vorm dat ook Israël daarmee akkoord zou gaan?” Jongeling probeerde het zo voorzichtig mogelijk te brengen: “Ik heb het niet over een groots plan, maar misschien kan u voorzichtig polsen of peilen. Het is een zó vastgelopen situatie, dat men wel eens wat mag wagen.” Het antwoord van minister Luns was kort maar duidelijk: “Ik ben benieuwd naar de reactie in Tel Aviv op uw voorstel”.
           
In 1971 volgde Schmelzer Luns op als minister van Buitenlandse Zaken en werd de lichte neiging het Israëlische beleid op sommige punten te bekritiseren versterkt. Maar ten aanzien van de kwestie van de Palestijnen bleef Schmelzer op wezenlijke punten dezelfde standpunten innemen. Hij was erg huiverig in het erkennen van de politieke aspecten, net als het parlement. Desondanks stemde Nederland in 1972  in met resolutie 2949 van de Verenigde Naties (VN) waarin een verwijzing naar de rechten van de Palestijnen was opgenomen. Dit gebeurde vooral omdat Nederland het gezamenlijk optreden van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) wilde bevorderen. Behalve Denemarken stemden alle EEG-landen namelijk ook voor de resolutie. Op een eventuele erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen, antwoordde Schmelzer dat hij “niet wist wat er onder ‘het Palestijnse volk’ verstaan moest worden”.
           
Kort gezegd kunnen we dus concluderen dat de Nederlandse houding voor de uitbraak van de Yom Kippour Oorlog van 1973 zeer pro-Israëlisch was, maar langzaamaan kritischer werd na de Zesdaagse Oorlog in 1967.

De Arabische motieven voor de olieboycot
Nu we de houding van Nederland voor 1973 weten, kunnen we beter begrijpen waarom de Arabieren besloten tot een olieboycot. Dit wordt zelfs nog duidelijker als we de Yom Kippoer Oorlog en de reactie van Nederland bekijken. Op 6 oktober 1973 begon de Yom Kippoer Oorlog toen Egypte en Syrië Israël binnenvielen. Egypte stak het Suezkanaal over, terwijl Syrië binnenviel via de Golanhoogte: Israël kreeg hierdoor te maken met een tweefrontenoorlog. Nederland was er als de kippen bij om “de Arabische agressie te veroordelen”. De Nederlandse minister-president Den Uyl zou dit later tegenspreken, volgens hem waren in het officiële Nederlands standpunt niet de woorden ‘Arabische agressoren’ gebruikt. Wel vond hij dat de Arabische actie “onrechtvaardig” was en verwees dan ook naar de recente “terroristische aanslagen van de Arabieren” tijdens de Olympische Spelen van 1972 in München, waar Israëlische sporters het doelwit waren. Deze anti-Arabische uitspraken vielen verkeerd bij de Arabieren.

Nederland hield vast aan zijn standpunt dat de Yom Kippoer Oorlog door de Arabische wereld was begonnen. Deze moest zich dan ook terugtrekken naar de grenzen van voor de oorlog. Dit was onacceptabel voor Egypte en Syrië die in de eerdere Zesdaagse Oorlog van 1967 belangrijke gebieden kwijtgeraakt waren aan Israël. Het doel van de nieuwe oorlog was deels de herovering van die gebieden, deze verliep echter zo goed dat Israël de eerste dagen van de oorlog compleet overrompeld werd. Een huilende Israëlische ambassadeur aan de deur van de minister van Defensie Henk Vredeling was het gevolg. De ambassadeur vertelde dat zijn land het ‘Samson-Scenario’ overwoog, wat erop neer kwam dat Israël bij het verlies van de oorlog zijn twintig atoombommen zou gebruiken (desnoods om zowel zichzelf als de vijand te vernietigen). Vredeling besloot direct tot het leveren van wapens aan Israël, zelfs zonder toestemming te vragen aan het kabinet. Toen de Arabische geheime diensten dit ontdekten, waren ze hier niet erg over te spreken.

Mede door deze geheime wapenleveranties keerde de oorlog al snel ten faveure van Israël en werden Egypte en Syrië teruggedrongen. Op 22 oktober 1973 besloot de VN Veiligheidsraad een resolutie tot directe wapenstilstand aan te nemen. Israël ging echter onverminderd door en veroverde meer gebied van Egypte, zelfs tot voorbij de Sinaï. Tevens omsingelde ze het Derde Egyptische leger, waardoor totale vernietiging dreigde voor Egypte. Om die reden werd er wederom een resolutie aangenomen op 26 oktober 1973 teneinde een onmiddellijke wapenstilstand te bewerkstelligen. Echter, nu ontstond de discussie of Israël zich moest terugtrekken naar de grenzen van 22 oktober 1973 of 6 oktober 1973. Beide opties waren in het nadeel van de Arabieren. Te midden van deze discussie neigde Nederland weer naar een sterk pro-Israëlische houding, iets wat de Arabieren niet konden waarderen. Vooral niet na de nederlaag die ze geleden hadden. De Koeweitse consul Rabbani zou volgens De Tijd daarom geadviseerd hebben tot een olieboycot van Nederland, nadat eerder de Verenigde Staten van Amerika ook geboycot werden. Hij verklaarde dat “de olieboycot niet gebaseerd is op de recente ontwikkelingen, maar op de houding van Nederland van de afgelopen 25 jaar waarbij het altijd pro-Israël was, zonder ook maar enig begrip voor de Arabische standpunten.”

Rabbani hield de minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel niet verantwoordelijk voor de olieboycot, dat is zeer opmerkelijk gezien zijn pro-Israëlische daden. Zo zette hij zich in om een wapenstilstand langs de bestandslijnen van 1967 te handhaven, dit zou betekenen dat Israël het veroverde gebied van de Zesdaagse Oorlog mocht behouden. Ook kreeg hij veel kritiek door vermeende pro-Israëlische uitlatingen in persoonlijke gesprekken met de ambassadeurs van een aantal Arabische landen. De meeste Nederlanders waren Van Der Stoel niet dankbaar voor zijn houding, zo vermeldde De Haagsche Courant van 27 oktober 1973. Ook minister van Defensie Vredeling deed er naast zijn wapenleveranties nog een schep bovenop door openlijk acte de présence te geven op pro-Israëlische demonstraties. Door dit alles werd de Arabische olieboycot een feit, Nederland had het allemaal aan zichzelf te danken vond Het Vrije Volk.

De gevolgen van de olieboycot voor Nederland
De schrik zat er goed in bij Nederland, al snel verschenen journalisten die moord en brand riepen. Ze toonden zeer negatieve cijfers, zo zouden er 20.000 mensen ontslagen moeten worden en zou de olieboycot minstens vijf jaar duren. Dit alles bleek echter sterk overdreven, al in 1974 werd de olieboycot opgeheven en van alle doemscenario’s bleek er geen enkele waarheid te worden.

Alhoewel de Arabieren voor het instellen van de olieboycot al gezegd hadden dat een veroordeling van Israël voldoende was, wilde Nederland daar niet aan beginnen. Nog steeds vonden de Nederlandse parlementariërs dat de oorlogsdaad van Egypte en Syrië “onrechtvaardig” was. Er werd niet gekeken naar het Palestijnse vraagstuk. Nederlandse kranten kwamen met interessante theorieën dat het belangrijkste motief van de Arabieren het kunstmatig laten stijgen van de olieprijs was. De westerse landen zouden nog lang niet aan de grens zitten van wat ze bereid waren te betalen voor hun olie en de olieproducerende landen zouden hierop inspelen. Het Israël-Palestina conflict zou slechts een façade zijn. Dit zou verklaren waarom olieproducerende landen, eerst de Arabische en later ook Nigeria, Indonesië en Venezuela, hun prijzen met gemiddeld meer dan 70% hadden verhoogd. Naast de olieboycot die sommige hadden ingesteld. De olieboycot zou niet om de Palestijnen of om Israël gaan, maar om geld en trots van de Arabieren. De wereld zou de Arabische natuurlijke rijkdom verkwisten zonder dat de betreffende landen er zelf efficiënt van konden profiteren. De Arabieren kregen ook geen hulp om hun land minder eenzijdig op te bouwen en verder te ontwikkelen, zodat hun economie niet langer afhankelijk was van één sector, zo beweerde Vrij Nederland in 1973.

Wat de reden ook was voor de olieboycot, Nederland raakte in paniek en begon een reeks van overdreven maatregelen te nemen. Het kabinet begon al snel met rantsoenering van benzine door middel van benzinebonnen en de autoloze zondag, dat terwijl minister van Economische Zaken Lubbers een stap verder ging en sprak over een extra deels autovrije zaterdag en autovrije avonden. Hij werd ook bekend als de minister die de mensen vroeg de gordijnen een uurtje eerder dicht te doen. Ondanks deze maatregelen gebeurde er vrij weinig in Nederland, de olieboycot zorgde niet voor de paniekscenario’s die velen hadden voorspeld. Zo had de Rotterdams havenwethouder drs. H.J. Viersen gewaarschuwd voor de werkgelegenheid van 20.000 mensen in Rotterdam en voor de EEG, die voortaan minder afhankelijk zou willen zijn van één oliehaven. Het Franse Le Havre zou ook de positie van belangrijke havenstad ambiëren, zo vertelde Viersen. Tevens schreef hij dat “de Verenigde Staten van Amerika grote angst hadden om iets met olie te ondernemen in Rotterdam”, na een bezoek aan de Amerikaanse havens. Het bleek echter allemaal gebakken lucht, Rotterdam raakte zijn positie als wereldhaven niet kwijt en er werden ook geen duizenden mensen ontslagen.

Het einde van de boycot
Feitelijk kwam Nederland dus nooit in de problemen door de olieboycot, de multinationals zoals De Koninklijke Shell en Gulf konden nog steeds olie leveren. Hiernaast had Nederland oliereserves waarmee het een groot aantal weken kon uithouden. De Koeweitse consul Rabbani vond dit het bewijs dat de Arabieren er niet op uit waren om de Nederlandse economie te verwoesten, maar dat ze slechts hun onvrede met de Nederlandse houding kenbaar wilden maken. Dit zou ook verklaren waarom er geen absolute oliestop was vanuit de Arabische landen, vele Westerse functionarissen verklaarden dat Arabische tankers toch naar Rotterdam gingen tijdens de oliecrisis van 1973 en 1974.

Het gewenste effect van de olieboycot werd toch bereikt toen Nederland op 6 november 1973 samen met acht andere EEG-lidstaten, een nieuw standpunt innam. Zo moest Israël de omsingeling van het Egyptische leger opgeven en zich geheel terugtrekken achter de bestandslijnen van 22 oktober 1973. Jeruzalem had echter de opheffing van de omsingeling gekoppeld aan de uitwisseling van krijgsgevangenen. Ook moest Israël een einde maken aan de territoriale bezetting van alle gebieden, dus ook de gebieden die veroverd waren in 1967. Als laatst erkenden de negen landen de politieke rechten van de Palestijnen. Hoewel de Israëliërs zich bedrogen voelden en de Arabieren zichzelf tot overwinnaars kroonden, bleef Nederland sterk pro-Israëlisch.

Het veranderde standpunt van Nederland werd veroorzaakt door de olieboycot van de Arabische landen. De grote economische stagnatie die men verwachtte bleek achteraf toch mee te vallen. De overdreven maatregelen en doemscenario’s van Nederland deden het erger lijken dan het in werkelijkheid was. Desondanks kwam Nederland met een standpunt waar de Arabieren zich in konden vinden, dit betekende echter niet het einde van het conflict tussen Israël en de Arabieren. Het is momenteel nog net zo actueel als 35 jaar geleden.



Armand Sağ

8 januari 2009

© Armand Sağ 2009

 

Copyright ElaDesign (disclaimer)